Tino Kuis beschrijft hoe de praktijk van het boeddhisme veranderde in de eerste vijftig jaren van de 20e eeuw. Deze veranderingen gingen gelijk op met de pogingen van Bangkok zijn gezag over heel Thailand uit te breiden.
Een monnik haalt herinneringen op aan Songkraan in de Isaan circa 1925:
Het deed er niet toe of de monniken of de novicen het eerst water gooiden op de vrouwen of dat de vrouwen het initiatief namen. Na het begin was alles toegestaan. De gewaden van de monniken en hun bezittingen in hun kuti’s (hutje) waren drijfnat. De vrouwen renden de monniken achterna als ze zich terugtrokken. Soms kregen ze alleen hun gewaden te pakken.
Als ze een monnik grepen kon hij aan een paal van zijn kuti worden vastgebonden. Tijdens hun jacht verloren de vrouwen soms hun kleren. De monniken waren steeds de verliezers in dit spel of ze gaven op omdat de vrouwen hen in aantal overtroffen. De vrouwen speelden het spel om te winnen.
Als het spel achter de rug was, nam iemand de vrouwen mee met giften van bloemen en wierookstokjes om de monniken om vergeving te vragen. Zo is het altijd geweest.
Vanaf het begin van de vorige eeuw zonden de boeddhistische autoriteiten in Bangkok inspecteurs het land in om de praktijken van de monniken in de periferie van de zich ontwikkelende Thaise staat te beoordelen.
Zij waren verbijsterd door het gedrag van monniken in het Noorden en Noordoosten. Ze zagen monniken feesten organiseren, zelf tempels bouwen, de rijstvelden ploegen, meedoen aan roeiwedstrijden (tegen vrouwen nota bene), muziekinstrumenten bespelen en vechtsporten onderwijzen. Daarnaast waren de monniken (kruiden)dokters, raadgevers en leraren.
Dit boeddhisme had in de gebieden en de dorpen, waar de Thaise staat nog niet was doorgedrongen, een heel ander en geheel eigen karakter, verschillend voor ieder gebied en dorp. Uiteindelijk werd het dorpsboeddhisme verdrongen door de het huidige staatssysteem.
Dat gebeurde in de jaren 1900 tot 1960 toen ook de staat zijn invloed over geheel Thailand ging opleggen. De huidige praktijk van het boeddhisme, en met name dat van het monnikendom, de Sangha, in Thailand is het resultaat van regels vanuit Bangkok opgelegd aan de periferie. Dat leidde tot de uniforme en aan de staat gebonden boeddistische gewoonten zoals wij die nu zien. Ik noem dat het staatsboeddhisme.
Enthousiast meelevend publiek
Hierboven lazen we al hoe monniken betrokken werden bij Songkraan. Een ander sterk voorbeeld betreft de prediking van de dhamma, de (boeddistische) Leer. Dit gebeurde meestal door voorgaande geboorten van de Boeddha op dramatische wijze uit te beelden. Het meest populair was de voorlaatste geboorte van de Boeddha die vrijgevigheid moet voorstellen.
In Centraal-Thais de Mahachaat (de Grote Geboorte) en in de Isaan Pha Wet genoemd, gaat het over een prins die alles weggeeft, een witte olifant aan een andere prins, zijn juwelen aan een bedelaar en later zelfs zijn vrouw en kinderen. Deze parabel werd opgevoerd met de monnik als acteur, begeleid door muziekinstrumenten en een enthousiast meelevend publiek.
Ook vrouwelijke nonnen, mae chie genaamd, maakten een wezenlijk onderdeel uit van de boeddhistische gemeenschap. Ze werden vaak evenveel gerespecteerd als hun mannelijke collega’s.
De inspecteurs vonden deze praktijken afstotend, laks en onboeddhistisch.
Maar de dorpelingen zagen dat anders. Zij waren innig verbonden met de monniken. Er was sprake van een horizontale verhouding, de monnik was één met de dorpsbewoners. De dorpsbewoners zorgden voor de monniken en de monniken voor de dorpsbewoners. Er was in die situatie ook nog geen sprake van een autoriteit boven de dorpsmonnik. Deze vorm van boeddhisme is vrijwel geheel verdwenen. Dit volkse dorpsboeddhisme werd vervangen door het staatsboeddhisme van Bangkok.
